Met het aanbreken van de jaren zeventig had de textielkunst een hoge vlucht genomen. De kleden van Desirée Scholten uit deze periode werden ruimtelijker. Ze ging reliëf toepassen: brede banen textiel krullen op, scheuren open, leggen knopen of vervlechten zich. De structuur is ruw door het gebruik van sisal en manilla, maar de kleuren lopen subtiel in elkaar over, waardoor de kleden toch een zachte uitstraling behouden.
Halverwege de jaren zeventig sloeg ze een nieuwe weg in en vond een geheel eigen toon met haar ‘dradenkleden’ (lancéweefsels): watervallen van schijnbaar loshangende draden van allerlei variëteiten die bij tweede oogopslag toch een weefsel blijken te vormen. De draden zijn een bonte verzameling van zelfgeverfde wol, manilla, maar ook waslijn en inpaktouw.
In 1977 kreeg het echtpaar Scholten hun eerste (en enige) duotentoonstelling in Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam. Herman Scholten had toen al een solotentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam gehad. Hun werk werd tevens in het buitenland opgemerkt. Ze mochten deelnemen aan verschillende rondreizende tentoonstellingen in de Verenigde Staten en werden opgenomen in twee standaardwerken over textielkunst, Beyond Craft: The Art Fabric (1972) en The Art Fabric: Maistream (1981).