Ga naar inleiding Herman Scholten
Inleiding Herman Scholten
Opleiding Herman Scholten
Wederopbouw Herman Scholten
Revolutie Herman Scholten
Hoogtij Herman Scholten
Nadagen Herman Scholten

 

In de wederopbouwperiode lagen de kansen voor kunstenaars niet voor het oprapen. A.M. Hammacher, directeur van het Kröller Müller museum, gaf het echtpaar het eerste duwtje in de rug met opdrachten voor zijn museum en het nieuw te bouwen Huis der Provincie Gelderland. Voor dit Provinciehuis coördineerde Desirée Scholten alle opdrachten aan textielkunstenaars. Zij vroeg Herman Scholten een aantal vloerkleden geïnspireerd op de Gelderse roos te ontwerpen. In dit vroege werk is zijn voorliefde voor geometrie al duidelijk aanwezig.

Voor de opdracht moesten de Scholtens ook vier kleden naar ontwerp van de schilder Michel Seuphor en ir. Piet Donk uitvoeren. Het ‘naweven van een schilderij’ stuitte hen echter zeer tegen de borst, omdat zij zich juist afzetten tegen zulke vormen van textielkunst die niet uitgingen van de kracht van het materiaal en de techniek. Zij vonden zulke kleden in de populaire gobelintechniek “geweven bonbondoosdeksels, heel week en wee. We hadden ook kritiek op de manier van weven. Het was gewoon het kopiëren van een plaatje of een schilderij. Het was weliswaar heel virtuoos en precies nageweven, maar wij vonden het mechanisch en volmaakt oninteressant. Wij leerden van Kitty van der Mijll Dekker dat juist het spel van ketting- en inslagdraden spannend kan zijn en dat die beide een beeldende functie kunnen hebben. Bij die (…) gobelins was daar niets van te zien. De inslagdraden deden het werk, die vormden de voorstelling, de andere draden zag je niet. Die fungeerden alleen als dragers van het weefsel.” * In de wandkleden die de vier elementen verbeeldden maakten zij echter gebruik van een bijzondere techniek, waarbij de kettingdraad omwikkeld wordt. Hierdoor kregen de kleden een moderne uitstraling.

* Citaat uit E. Beenker, Herman Scholten – Oeuvreprijs 1998 Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, Amsterdam, 1998: p.14